CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Column

Trendgevoeligheid

Levi Jacobs


Een trendwatcher ben ik allerminst. Het nieuws daarentegen volg ik in zekere mate – hoe houd ik mezelf anders staande in het intellectuele geweld? Iets wat mijn interesse meervoudig wekt, filosofisch en juridisch, is de toenemende druk op onze privacy; de ogen van de buitenwereld worden groter, de klauwen worden scherper. Alles wat je aanklikt, wat je doet en ziet, begint een bestaan buiten jezelf om. De gevaren? Er ontstaat een social credibility-systeem in het verre China, er zijn data brokers, er zijn datalekken – arme, arme Zuckerberg –, er is spionage in de sauna en er zijn vele privéfoto’s opgeslagen in hackbare iClouds. Over dat laatste wil ik het hebben. 

Zoals ik al zei, een trendwatcher ben ik niet, maar de polaroidcamera is ook mij niet ontgaan. Een slimme lezer ziet het verband al, zolang je geen digitale foto’s maakt van de polaroid-afdrukken komt wat je vastlegt met de vintage polaroid niet in de Cloud of op schermen van nerds te staan. Het is een breed gedragen advies op sociale media, waar Cyrus en Del Rey er trots mee rondzwaaien en propageren dat je niet terughoudend zou moeten zijn met je naakte lijf fotograferen, zolang je de afdrukken maar veilig in een laatje kan leggen. Commercieel is het een groot succes, de Nederlandse fabriek in Enschede draait weer en in minder dan tien jaar tijd is de productie verdrievoudigd. Voor een paar tientjes bij de HEMA heb je al zo’n cameraatje. 

Op het feestje waar ik me bevind heeft merendeel het advies van de popsterren gevolgd. De mooiste vintage-modellen komen uit leren buidels tevoorschijn, met microvezeldoekjes om de wijsvinger worden lenzen zorgvuldig afgenomen terwijl anderen zich eromheen verzamelen en zich verlekkerd voornemen er zelf eentje aan te schaffen. Na twee drankjes is het me duidelijk dat privacy-kwesties mooi zijn voor de praat en dat iedereen zou beamen dat het internet ‘echt een grote bedreiging vormt voor onze vrijheid’, maar dat de keuze voor de polaroid weinig met privacy van doen heeft. Het is gewoon een nieuwe rage. 

De rage doet me denken aan Julio Cortazar en Carol Dunlop die in Autonauten van de kosmosnelweg (1986) verslag deden van een autoreis van Parijs naar Marseille en daarbij alle parkeerplaatsen aandeden, twee per dag, een maand lang. Van tevoren spreken ze samen spelregels af en stellen zelfs een “wetenschappelijke” methodiek op over hoe alles vast te leggen en wat te onderzoeken. De reis zelf heeft weinig interessants om het lijf, de afspraken des te meer. Het opleggen van de beperkingen, anders gezegd het creëren van een ruimte door begrenzing (misschien wel een tautologie) levert een zekere dwang op om creatief te zijn. En een spel dat kinderlijk is. Je creëert regels omdat er regels moeten zijn, je houdt je aan de regels omdat het bij het spel hoort en je speelt omdat het plezier oplevert. Maar de polaroidrage is veel minder speels. Het is een moderne mens die teruggrijpt op oude regels. Daarbij schieten er niet zelden digitale plaatjes van plaatjes uit de polaroid voorbij op Instagram. 

In 1993 geeft Joost Zwagerman een interview aan huis in Zaal over de Vloer. Het is een prettig gesprek in Haarlem, waar Joost zijn favoriete plaatjes draait en de gewetensvragen betrekking hebben op het al dan niet draaien van Bob Dylan. Aan de keukentafel komen de sixties ter sprake. Zwagerman prijst de revolte in die jaren, die getuigt van een zekere originaliteit. Over de generaties na de jaren zestig is Zwagerman minder te spreken, ze proberen de vrijgevochtenheid van hun ouders te imiteren, op zoek naar de nostalgie van de lsd en de hasjiesj. 

Nostalgie is hardnekkig en de jaren zestig blijven onverminderd tot de verbeelding spreken. De wederopstanding van de polaroid zegt waarschijnlijk meer over de generatie, dan over de vintage camera. Marcel Möring haalt in het essay Scherven in De Groene een interview aan met een fotograaf die weer analoog is gaan schieten en afdrukken, met ‘een techniek waar zijn collega’s honderd jaar geleden wanhopig van werden, “authenticiteit” heet dat.’ Dat authenticiteit doorgaans wordt gezien als teruggrijpen op een vervlogen tijd, schrijft ook filosoof Maarten Doorman. Hij noemt als voorbeeld mensen die de verwarming uitdraaien en houtblokken halen bij het tankstation om de open haard aan te steken en zo hun ‘kunstmatige verlangen naar authenticiteit inlossen’. 

De hang naar authenticiteit van onze individualistische generatie is te begrijpen. We hebben een sterke drang om ons te kunnen definiëren, maar tegelijk zitten we gevangen in de paradox van de vrijheid: als alles mogelijk is, doet niets er meer toe. In deze situatie is het verdomde lastig jezelf te onderscheiden. Teruggrijpen op de flowerpower lijkt dan altijd goed – onze oudjes weten hoe het is om echt losgezongen te zijn. Maar zijn herhaling en sentiment wel zaligmakend?

Als ik op spoor 2a sta te wachten op de trein na afloop van het feestje, word ik aangesproken door een jongen: ‘Goeie broek.’ De rest van de rit ben ik me over-bewust van wat ik aan heb: een nineties-model Levi’s 512. Misschien ben ik toch trendgevoeliger dan ik dacht.