CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Column

De bootvluchteling en de boze burger

Tonya Sudiono


Beelden van de aangespoelde peuter en van zinkende schepen vol vluchtelingen gaan dit jaar de wereld over. Politieke onrust en economische onzekerheid drijven de bootvluchteling (of zijn ouders) zover dat hij maanden spaart om aan te monsteren op een overvol, krakkemikkig schip. Wie is er verantwoordelijk voor zijn situatie? Moet het westen zich überhaupt om zijn lot bekommeren?

Ik ben bij de boekpresentatie van Irregularization of Migration in Contemporary Europe, dat handelt over de Europese grens. Usual suspects vullen de zaal: UvA-collega’s van de samenstellers van het boek, een handjevol studenten en wat buurtbewoners van het Spui. In drie verhelderende praatjes komen zowel het bestaansrecht van technologisch bewapende grenzen als de humanistische, culturele grenzen aan bod. Na afloop is het tijd voor de discussie.      

Een man met een luide stem neemt het woord. ‘Ik ben parttime politicus geweest, en toentertijd moest ik uitleggen aan angstige burgers waarom we vluchtelingen toegang verlenen.’ Meerdere mensen draaien zich om. We hebben te maken met een welgesteld ogende man van rond de zestig met een zwart, rond brilmontuur. ‘Ik vond het dan altijd heel moeilijk om een duidelijk antwoord te geven. Maar ik heb er dan ook niet op gestudeerd, jullie wel. Dus mijn vraag is: wat zouden jullie antwoorden? Waarom moeten we bereid zijn om vluchtelingen op te vangen?’

Esther Peeren, een van de bijdragers aan het boek, neemt het woord: ‘Ik zou het omdraaien en aan hen vragen waar ze precies bang voor zijn. Zijn ze bang dat Nederland overbevolkt raakt en er een tekort aan huizen ontstaat? Dat er te weinig banen overblijven? Ik zou eerst proberen te doorgronden waar die angst vandaan komt.’

‘U geeft de juiste voorbeelden,’ zegt de voormalige parttime politicus. ‘Zij zijn bang voor precies deze dingen. En het ís ook waar, dat door al die immigranten een huizentekort is ontstaan. Het is wáár, dat er minder banen zijn.’ Stilletjes heb ik bewondering voor het lef van zijn gevloek in dit rode bolwerk van de UvA. Bovendien zitten er veel mensen met een buitenlandse achtergrond in de zaal.

‘Het is niet alsof migranten alleen plek inpikken, ze dragen ook bij aan de economie,’ zegt een jongen van buitenlandse afkomst, die eruitziet als de vleeswording van zijn eigen argument. Hij wordt overschaduwd door de voormalige parttime politicus, die zichzelf langzamerhand begint te ontpoppen tot boze burger.

‘Mijn dochter heeft nu minder kans op een woning in Amsterdam, want de sociale huurwoningen worden allemaal door immigranten bezet!’ Een van de auteurs vraagt om empirisch bewijs, maar de boze burger weigert te geloven dat dat uitmaakt voor zijn stellingname. De zaal schuift wat ongemakkelijk op zijn stoel. Geen van de sprekers op het podium neemt nog het woord.

Opeens klinkt er een stem van achterin de zaal. Ik herken hem als Gijs van Donselaar (fulltime filosofiedocent en onderzoeker aan de UvA). ‘Nederland heeft in de jaren zeventig en tachtig zo’n 300.000 Surinamers ontvangen. Weet u wat er toen gebeurde? Helemaal níets.’ Een korte stilte valt.

‘Goed, het is half zeven,’ zegt de moderator vlug, ‘laten we met deze woorden de discussie beëindigen. Ik wil u danken voor uw komst.’ Er wordt geklapt. Als ik omkijk, is de boze burger verdwenen.